Vrouw die neus dichtknijpt vanwege stank

 

Inleiding

Geur wordt gevormd door een combinatie van stoffen. Sommige geuren, zoals bloesemgeur, worden door de meeste mensen als prettig ervaren. Soms is een geur hinderlijk, bijvoorbeeld als men een geur vervelend vindt of als de blootstelling langdurig van aard is. Geuroverlast kan afkomstig zijn van diverse bronnen, bijvoorbeeld houtkachels, allesbranders, barbecue, verkeer, het riool, of een industriële toepassing. In Nederland hebben mensen ook klachten en zorgen over geur uit de veehouderijsector.

Uitstoot afkomstig van verbrandingsprocessen zoals van houtkachels en verkeer bevat vooral fijn stof en polcyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK`s). PAK’s zijn waar te nemen als geur.

Geur afkomstig van veehouderijen wordt vooral veroorzaakt door dierlijke mest en diervoeder. Geur komt vrij uit de stal, mestbassins, bij de mestverwerking en de productie en opslag van voer. Ook is er geuremissie bij het uitrijden en aanwenden van mest op het land.

Geur van de veehouderij bestaat meestal uit een mix van tientallen gasvormige componenten, waarbij hoofdzakelijk vluchtige organische koolwaterstoffen (vetzuren, fenolen en indolen) en zwavelhoudende componenten (sulfiden) een rol spelen. Ammoniak kan in de stal een geurcomponent zijn, maar wordt bij het vrijkomen uit de stal zo sterk verdund dat het in de omgeving geen rol meer speelt bij de geurwaarneming van stallucht. Geurstoffen kunnen ook deels gebonden zijn aan (fijn) stof.

Gezondheidseffecten

De kennis over gezondheidseffecten van geur is gebaseerd op onderzoek naar de geur van verschillende bronnen, zoals van industriële bedrijven, houtstook en veehouderijen. De meeste geurstoffen zijn al te ruiken bij heel lage hoeveelheden. Bij lagere concentraties geeft de stof zelf over het algemeen geen gezondheidseffecten, maar zijn er alleen aan de waarneming van de geur gezondheidseffecten verbonden. Bijvoorbeeld: (ernstige) hinder, verstoring van gedrag en activiteiten, en mogelijk stress-gerelateerde gezondheidsklachten, zoals hoofdpijn, benauwdheid en misselijkheid. Er zijn algemene relaties voor de geurbelasting van veehouderijen en het percentage gehinderden afgeleid. Naast de geurbelasting is er een groot aantal persoonsgebonden factoren en omgevingsfactoren die deze relatie beïnvloedt, zodat lokaal zowel minder als meer hinder op kan treden dan verwacht.

In het rapport “Gezondheidseffecten van houtrook”, (RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu), 2011) gaat het RIVM in op de acute en chronische gezondheidsklachten van rook als gevolg van houtstook. Acute gezondheidseffecten zijn onderzocht in samenhang met kortdurende blootstelling aan hoge niveaus van houtrook . Er zijn voornamelijk effecten op de luchtwegen, zoals luchtwegklachten en verminderde longfunctie, en op hart en bloedvaten. Deze effecten zijn vooral aangetoond in de woningen waar men hout stookt.

PAK’s, die hoofdzakelijk vrijkomen bij onvolledige verbranding, staan bekend om hun kankerverwekkende eigenschappen.

Typische concentraties

Geur wordt uitgedrukt in geurbelasting (Europese odourunits, OUe) en in geurhinder (percentage gehinderden). Op kaarten van gemeenten en provincies is terug te vinden wat de lokale geurbelasting is. Op Atlas Leefomgeving onder het thema ‘Geurhinder’ is te zien welke bronnen doorgaans welke mate van geurhinder opleveren.

Wettelijke grenswaarden

Houtkachels bij bedrijven moeten voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit Activiteitenbesluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven, maar regelt niet het voorkómen van geurhinder. Voor particuliere houtstook en het privégebruik van allesbranders zijn in Nederland geen normen gesteld. Het is dus niet duidelijk bij welke ‘waarde' de stoker een verbod overtreedt. Een paar regels kunnen mogelijk wel als handvat dienen. Zo staat in het Bouwbesluit van 2012 gesteld dat het 'verboden is om (…) handelingen te verrichten waardoor op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, stank, walm of stof wordt verspreid.' Gemeenten kunnen zelf ook regels opstellen voor wat betreft stankoverlast.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) omvat het toetsingskader voor de beoordeling van geur van dierenverblijven bij veehouderijen. Hierin is opgenomen welke grenswaarden voor geurbelasting (in odeur units per kubieke meter, OUe/m3) gelden voor diverse bestemmingsgebieden. Op basis van de Wgv kunnen gemeenten zelf een gemeentelijke geurverordening opstellen. De Wgv geldt voor veehouderijen die een omgevingsvergunning milieu nodig hebben. Voor bedrijven anders dan veehouderijen is er geen specifieke wetgeving voor geur. De bescherming tegen geurhinder is dan geregeld via het Activiteitenbesluit.

Meten van geur

Geur meet men over het algemeen met behulp van de menselijke neus. Volgens een gestandaardiseerde methode worden met behulp van een olfactometer verschillende verdunningen gemaakt van een luchtmonster dat geurcomponenten bevat. Aan een panel van personen wordt vervolgens gevraagd bij welke verdunning men de geur onderscheidt van de schone lucht. Deze methode is echter niet geschikt voor veehouderijen omdat de concentratie geurstoffen vaak laag is.

Er zijn diverse apparaten op de markt die verschillende gasvormige stoffen die geurhinder veroorzaken meten. Het bekendste voorbeeld is de E-nose, een apparaat dat van meerdere gassen de aanwezige concentraties geeft, maar geen onderscheid maakt tussen de diverse stoffen. Een andere techniek is een Photo Ionisation Detector (PID-sensor). Hierbij wordt een ultraviolette lamp gebruikt om de gasmoleculen te ioniseren, waarna het aantal elektrisch gelaten deeltjes wordt geteld. Om deze sensor te gebruiken moet je juist van te voren weten met welk gas je te maken hebt omdat de ionisatie-energie per gas verschillend is. Er zijn ook draagbare (dure) apparaten waarmee uitstoot van verkeer en houtstook wordt gemeten. Deze sensoren baseren zich op gaschromatografie massaspectrometrie.

Voor het meten van geurbelasting in de omgeving van veehouderijen, worden snuffelploegen gebruikt. De snuffelploeg gaat op verschillende afstanden van de geurbron na of geur wordt waargenomen.

Voor het afgeven van een vergunning voor een veehouderij, wordt geurbelasting gemodelleerd met het programma V-Stacks. Als de belasting onder de gestelde normen van de gemeente blijft en het bedrijf voldoet aan de gestelde inspanningseisen, dan wordt de vergunning verleend. Hier wordt uitgegaan van een 98-percentiel geurconcentratie. Dit betekent dat een berekende geurconcentratie 2% van de tijd in een jaar (ongeveer 175 uren) boven een gestelde waarde mag uitkomen, en 98% van de tijd niet. Mocht de vergunde activiteit hieraan voldoen, dan betekent dit echter niet dat er geen sprake kan zijn van geurhinder.

In principe wordt de geurbelasting in de omgeving van veehouderijen gemeten met sensoren, maar de geurconcentraties zijn veelal te laag om betrouwbare metingen mogelijk te maken. Ook zijn er vaak meer veehouderijen in de omgeving aanwezig, zodat het niet eenvoudig is om de geurbronnen van elkaar te onderscheiden. Verder kunnen de geuremissies soms sterk variëren, waardoor het lastig is om representatieve metingen te doen van de geurconcentraties in de omgeving. E-noses zijn nog in ontwikkeling voor toepassing op veehouderijen, bijvoorbeeld voor de monitoring van de geurproblematiek.

Eisen voor het meten van geur

Het meten met behulp van de olfactometer gaat volgens een standaard. Hetzelfde geldt voor snuffelploegmetingen. Eisen voor apparaten zijn afhankelijk van de toepassing.

Bronnen
Kennisplatform Veehouderij & humane gezondheid
Infomil
Platform Houtrook en Gezondheid
Atlas voor de Leefomgeving